In Limbug vertelde men vroeger aan de kinderen dat de paaseieren door de paasklokken gebracht werden. De kerkklokken waren op Witte Donderdag naar Rome vertrokken om er de eieren te halen. Op Paaszaterdag kwamen de klokken weer terug, vol paaseieren. De Paashaas was flauwe kul, een haas legt geen eieren. In 1947 of 1948 ging ik samen met pap paaseieren zoeken. We woonden nog in de Dorpstraat, maar het nieuwe huis op de Roggelseweg was bijna klaar en de klokken hadden daar de eieren neergelegd. Heel begrijpelijk voor een jongetje van zes. Ik kreeg van mam een mandje mee, daar kon ik de paaseieren in doen. Pap zette me achter op het steulke en we vertrokken richting de Roggelseweg. De eieren zouden in het nieuwe huis liggen. Ik moest overal zoeken. Er stonden ladders; trappen naar boven en beneden waren er nog niet. Het was echt spannend voor zo'n klein menke; Gekleurde eieren in de donkere kelder en op de nog open zolder. Pap hielp me en telde de eieren. Na een poosje zei pap: Je hebt ze allemaal! Ik wou nog doorzoeken, maar pap alweer gelijk, het waren ze allemaal. Pap wist alles!
Pap zette me weer achter op de fiets. We zouden de eieren aan mam laten kijken. Hou het mandje goed vast! hoorde ik pap nog zeggen en toen vertrokken we of beter gezegd, toen vertrok hij. Ik zat op de weg met met mandje met eieren tussen de knieën geklemd. Wat was er gebeurd? Pap had me van de fiets geschopt. Hij was vergeten dat, als er iemand achterop je fiets zit, dan gooi je je been niet naar achteren over het zadel. De eieren waren allemaal onbeschadigd. Dit kieër waas pap 'n bietje sjtom!
.