Niet weggooien hoor, maar stoppen. Tenminste dat ging vroeger zo.
Vroeger droegen de mensen zelfgebreide wollen sokken. Men had doordeweekse en zondagse sokken, vaak in sombere tinten zoals zwart en grijs. Meestal had men er een hele serie op voorraad in de kast liggen. Maar deze zelfgebreide sokken hoe sterk dat ze waren, sleten ze natuurlijk naar verloop van tijd ook door het dragen. Er kwamen dan gaatjes in en als men er dan lang genoeg mee rond bleef lopen werden die gaatjes, gaten. En als dat gat toevallig op de plek zat waar een van de tenen zaten, dan staken die tenen mooi door dat gat naar buiten, maar dat was niet prettig tijdens het lopen. Die sok was dan gewoon aan vernieuwing toe, dat wil zeggen: die sok werd niet zomaar weggegooid, neen, die werd dan mooi met de hand gestopt. Sokken stoppen, dat behoorden tot een van moeders taken, want vaders die konden absoluut geen sokken niet stoppen.
Dit karwei gebeurde dan aan de keukentafel, waar het gezin bij elkaar zat.
Zo ging het ook bij ons thuis.
Pap droeg dus ook van die zelfgebreide sokken en daar kwamen natuurlijk ook geregeld gaatjes en soms gaten in. Mam kon er toen ook niet onderuit om deze te stoppen, maar was dat altijd leuk? Blijkbaar niet. Hierover volgt een kleine anekdote.
Op een dag stond er weer een mand gevuld met kapotte sokken op de tafel te wachten om gestopt te worden. Graag of niet graag, het karwei moest eenmaal gebeuren.
Wij woonden toetertijd naast de smid, die Louis heette. Mijn broer Henk, toen ongeveer 3 jaar oud, hoorde mam vaker zeggen: “Och, kon Louis die sokken maar lassen, dan bracht ik ze nu meteen erheen”. Dat moet Henk in zijn oren geknoopt hebben en gedacht hebben, ik ga dat oplossen. Ik zal mam daarbij helpen. Toen hij weer een stapel kapotte sokken zag liggen, heeft hij het boeltje bij elkaar gepakt en is stiekem met de hele handel naar Louis gestapt. Daar aangekomen vroeg hij aan Louis: “Louis, zou je deze sokken even willen lassen?, want mien mam haed ut väöl te drök”.
Riny
Vroeger droegen de mensen zelfgebreide wollen sokken. Men had doordeweekse en zondagse sokken, vaak in sombere tinten zoals zwart en grijs. Meestal had men er een hele serie op voorraad in de kast liggen. Maar deze zelfgebreide sokken hoe sterk dat ze waren, sleten ze natuurlijk naar verloop van tijd ook door het dragen. Er kwamen dan gaatjes in en als men er dan lang genoeg mee rond bleef lopen werden die gaatjes, gaten. En als dat gat toevallig op de plek zat waar een van de tenen zaten, dan staken die tenen mooi door dat gat naar buiten, maar dat was niet prettig tijdens het lopen. Die sok was dan gewoon aan vernieuwing toe, dat wil zeggen: die sok werd niet zomaar weggegooid, neen, die werd dan mooi met de hand gestopt. Sokken stoppen, dat behoorden tot een van moeders taken, want vaders die konden absoluut geen sokken niet stoppen.
Dit karwei gebeurde dan aan de keukentafel, waar het gezin bij elkaar zat.
Zo ging het ook bij ons thuis.
Pap droeg dus ook van die zelfgebreide sokken en daar kwamen natuurlijk ook geregeld gaatjes en soms gaten in. Mam kon er toen ook niet onderuit om deze te stoppen, maar was dat altijd leuk? Blijkbaar niet. Hierover volgt een kleine anekdote.
Op een dag stond er weer een mand gevuld met kapotte sokken op de tafel te wachten om gestopt te worden. Graag of niet graag, het karwei moest eenmaal gebeuren.
Wij woonden toetertijd naast de smid, die Louis heette. Mijn broer Henk, toen ongeveer 3 jaar oud, hoorde mam vaker zeggen: “Och, kon Louis die sokken maar lassen, dan bracht ik ze nu meteen erheen”. Dat moet Henk in zijn oren geknoopt hebben en gedacht hebben, ik ga dat oplossen. Ik zal mam daarbij helpen. Toen hij weer een stapel kapotte sokken zag liggen, heeft hij het boeltje bij elkaar gepakt en is stiekem met de hele handel naar Louis gestapt. Daar aangekomen vroeg hij aan Louis: “Louis, zou je deze sokken even willen lassen?, want mien mam haed ut väöl te drök”.
Riny